Wie de kern van de Dharma heeft bereikt
vreest niet dat de koning van de dood zal komen.
(Boeddha) [1]
Wij wereldlingen ervaren het leven als lineair verlopend tussen de momenten van geboorte en dood: we verschijnen en verdwijnen weer, komen en gaan – zoals dit voor talloze verschijnselen geldt.
Maar wanneer je de ruimte of kracht vanwaaruit je komt en waarin je ook weer verdwijnt leert herkennen als achterliggende bewustzijnswerking, dan besef je dat wij als een daarin ingebedde belichaming van adem en vlees heel concreet een variant of manifestatie zijn van diezelfde geestelijke grondrealiteit.
De dood mag dan wat veel gevraagd zijn voor de cognitieve vermogens van onze persoonlijke apparaatgeest, maar onze wijsheidsgeest kan de aard ervan voelbaar maken via intieme beleving van hartsbewustzijn.
In de non-conceptuele ruimte van innerlijkheid worden er geen objecten verwerkt; daar is geen aanleiding voor belangenspel of oordeelsvorming.
De authentieke belevingsgeest van hartsbewustzijn is de kern van onze identiteit. Hij maakt het ons mogelijk de puurheid van leven zélf te proeven, los van elk verschijnen en verdwijnen.
Dit verfijnd gewaarzijn beantwoordt aan onze ingeboren notie van ‘mezelf zijn’. Het is de centrale bron van al onze geestelijke vermogens, terwijl dit gewaarzijn zélf niets nodig heeft, omdat het in zijn schenken geen energie verliest.
Nergens ontstaat hier een breuk, nergens gaat er iets verloren en nergens wordt er iets gemeden of gegrepen, zelfs niet wanneer er pijn of moeite ontstaat – of gelukzaligheid.
Uiteindelijk kent alle zelfonderzoek en oefenen maar één doel, één bedoeling, namelijk de grote kwestie van sterfelijkheid oplossen door het raadsel van de geest te leren kennen. [2]
De vraag ‘Wat is je diepste verlangen?’ kent dan ook maar één antwoord: echtheid, waarheid.
[1] Uitspraak van Boeddha, in Breet, Jan de & Janssen, Rob: Samyutta Nikaya ‐ De verzameling van thematisch geordende leerredes 5. Rotterdam 2013, p. 499.
[2] Zie bijvoorbeeld de volgende citaten:
- ‘De dood leidt naar het bevrijdingspad.’
(Milarepa in: Chang, Garma C.C.: The hundred thousand songs of Milarepa. Boston 1999, p. 607; zie: https://gedel.nl/vertalingen/milarepa/) - ‘De meest rijpe vorm van beoefening is het lichaam loslaten. Dit noemt men het unieke punt dat [zelfs] door stamhouders niet kan worden overdragen.’
(Torei, Enji: Discourse on the Inexhaustible Lamp of the Zen School. London 1996, p. 347) - ‘Om dit te begrijpen moet men weten dat de ziel intenser leeft waar zij liefheeft dan in het lichaam dat zij bezielt.’
(Joannes van het Kruis: Mystieke werken. Gent 1992, p. 313)
Deze tekst is een fragment uit het nog te verschijnen boek Wiswerk.
◄║►