Hieronder de visualisatie Levenstocht in acht delen,
opgenomen in het boek Wiswerk.
1. AARDE
Er is de stof, het lichaam, de zintuigen en de wereld. En er is een ik dat op zoek gaat naar zichzelf, dat plaatsen bezoekt in de wereld, dingen hanteert in de wereld, met mensen omgaat in de wereld.
Deze functionele manier van leven in de wereld bereikt ooit een verzadigingspunt: dan ontstaat er een dieper verlangen in je naar vervulling en je beseft dat die volheid enkel te vinden is in jezelf.
Om die innerlijke kwaliteit te vinden ga je op zoek naar een geschikte plek, zodat je tijd en ruimte kunt nemen voor zelfonderzoek.
Na wat verkenningen en omzwervingen heb je je plek gevonden, als een materialisatie van de binnenruimte. Hier ervaar je geen grote storingen van buitenaf en kun je je verbinden met innerlijkheid.
Die plek heeft het karakter van een grot, met uitzicht op zee.
Deze grot waar je je vestigt, is je oefenplek, je meditatieplek. De inrichting ervan is geschikt voor reflectie en bewustwording: eenvoud, zuiverheid en efficiëntie, aangevuld met een subtiele portie noodzaak. In deze sfeer kan verheldering van het leven uit zichzelf vorm aannemen; je hartsbeleving en levenshouding kunnen verschuiven van wereldse oriëntatie naar innerlijke, van functioneel naar belevend, van ingevuld naar onderzoekend.
Tijdens dit onderzoek maak je als basismethode gebruik van een vaste oefenvorm: het tellen of volgen of gewaarzijn van de adem.
Deze eenvoudige oefening laat jou je aandacht verleggen van vleselijke engte en ongedurigheid naar mentaal gewaarzijn. Geleidelijk komt hiermee de adem veel prominenter in beeld, als een fijnere variant van het lichaam, als een veelzeggender en betrouwbaarder kracht, een ruimer veld en een levendiger expressie van belichaming.
In jouw concrete oefenen wordt het je steeds duidelijker dat het leven je uitnodigt om vitaler te worden en je volledig te laten ademen, zelfs eerder adem te zijn dan vlees. Je verlangt ernaar te ervaren hoe het voelt om te wórden geademd, om niet langer afgeleid of druk invullend zelf te hoeven ademen. Deze diepe, krachtige intentie – alleen maar écht leven, niks hoog houden of invullen – doet je je actief oriënteren naar de bodem van je bestaan. Oefenenderwijs wordt de grot zo bevestigd in zijn geschiktheid als bewustwordings- en onderzoeksplek.
Stap voor stap raak je vertrouwd met de aard van ademing en met de wonderlijke rol die dit speelt in het leven dat jij bent. Je voelt hoe het leven voortdurend in je en door je stroomt en hoe het je tot in alle poriën zuivert en transformeert: een permanente, betrouwbare, mysterieuze bron van kracht. Dit intieme contact met de ademstroom maakt je ontvankelijk voor de beleving van het element water.
naar begin2. WATER
Oefenend in je grot en je openend voor grote voeling met leven, ervaar je op je gemak hoe het in- en uitademen je doet deinen en pulseren, als in een branding. De grot zal niet voor niets gelegen zijn in een oceaanomgeving. Je wordt je bewust van de vitale werking van water op de aarde en door de aarde en rondom de aarde – en dat wil zeggen: door en rondom het lichaam werkt oceanische levenskracht.
Moment op moment deint je adem als oceaanwerking, hij stijgt en daalt als eb en vloed, contractie en verspreiding, opname en stuwing. Continu word je van binnenuit voorzien van scheppingskracht en elke uitademing is gelegenheid om die kracht te verspreiden en mee te leunen op de stuwende, verbindende werking van binnen naar buiten.
Zo verleg je jouw oefenbeleving van de grot naar de branding buiten en je laat je zakken in het oeroude spel van eb en vloed. Je leunt ontspannen ruggelings in de branding, in de grote, betrouwbare stuwing van levenswerking. Geleidelijk lijkt het verre silhouet van de wereld te vervagen en de exacte details ervan krijg je minder en minder mee.
Adem en branding versmelten in één continuïteit, waardoor het lichaam soepeler contouren krijgt en steeds meer de activiteit van leven zelf wordt, een verfijnde en open belevingsruimte: oceaangezag, in alle cellen. In je en om je heen heerst overal uitnodigende voeling, veel intiemer en directer dan de oude, ruwe en bekende, werelds geïnventariseerde indrukken.
Je oriënterend, navoelend en inlevend blijkt dit water probleemloos leefbaar en vitaliserend en steunend. Het is in staat je te verbinden, het voelt nabij en betrouwbaar en schenkt geborgenheid. Het neemt je op, draagt, verzacht, wiegt je. En heel vanzelfsprekend geef je je over in volledig vertrouwen: de pure levenskracht van dit water blijkt jou te kunnen laten ademen hier. Je zit in het water, ademt in water, je bent waterbestaan en voelt de continue uitnodiging tot overgave.
Zo verzink je, levend en wel, steeds liever, steeds vollediger.
Een serene, droomachtige omgeving is het water, een veilige schoot voor beleving van de kleurrijke wezens die hier huizen. En jouw zakken daarin is het zakken in deze kracht, in het leven met al zijn verschijnselen en mogelijkheden en werking: niets dan bewogenheid in allerlei vormen, in elke gemoedsbeweging en geestesgesteldheid.
Je voelt hoe betrouwbaar het leven in zijn diepste werking is, en je laat het gezag ervan tot in elke porie toe. Zo is er niets anders dan directe, pure bewogenheid, voortkomend uit het leven zelf.
Maar je beseft ook: dit bewogen worden heeft een herkomst. Dus wil je de aard leren kennen van dit pulseren, want hier werkt de uitnodigende beleving van een krachtige bron, die voeding geeft aan al wat er leeft.
Dit totale beleven heeft een fijner karakter dan enkel het ervaren van bewogenheid. Dit is een kracht die zélf niet lijkt te bewegen, als een geheime bron die het water doortrekt en leven laat gloeien en bloeien, als ondergronds magma, een vuurzee onder de aarde. En zo zak je, steeds liever alles loslatend, steeds dieper naar de bodem van al dit water, op zoek naar nog grondiger kracht.
naar begin3. VUUR
Bewust de bodem naderend, opgenomen in de grondwerking van de oceaan die jou geruststellende voeling schenkt, zak je naar de plek waar warmte waarneembaar wordt.
Je beweegt niet willekeurig naar beneden want in je leeft de notie van elementaire warmtewerking, van een concrete omgeving ergens op deze bodem. En dit geeft aan jouw zakken een ontvankelijke gerichtheid en een vreugdevol karakter.
Zo kom je geleidelijk terecht bij een gebied op de bodem dat nergens koud of nikszeggend aanvoelt maar juist verwelkomend en kloppend. Deze omgeving bevestigt jouw besef dat warmte niet voor niets jouw bewogenheid heeft gewekt en je interesse. Het gebied waar je bent aangekomen voelt aangenaam mild en zacht, al lijkt alles nog enigszins diffuus en ongewis.
Je adem is intussen stil en rustig geworden, fijntjes werkzaam als een zachte, lichte puls, een transparante hartslag. Je bent je nog steeds bewust van water om je heen en er is aarde daarboven, en je ziet nergens vuur – al is het je heel duidelijk dat hier vuur aanwezig moet zijn. Dus ga je op zoek, doorheen water en over de bodem, naar de vuurhaard, de bron van warmte. En je begint te vermoeden dat die onderaardse vuurbron wel eens een vulkaan kon zijn.
Dus zoek je en tast je de bodem af naar stijging, naar een vulkaanhelling, in een steeds lichter en helderder benaderen van uitnodigende gloed. Zo leidt jouw tocht bergopwaarts, hellingen op, warmte tegemoet. De tocht voelt stap voor stap kloppender, en nergens ingevuld maar volledig open: de tocht maakt zichzelf, want met elke tred vallen de dingen natuurlijkerwijs op hun plaats.
Nog is er geen einde in zicht, er is alleen maar bodem en stijging en intuïtieve richting. Maar uiteindelijk komt er na alle stijging een rand in zicht. En zodra je over de rand heen kunt kijken ontvouwt zich een immense krater, kilometers in omvang en doorsnee.
Voor je oog strekt zich een diep dal uit, niet meetbaar in omtrek, een kraterdal waarvan de bodem niet goed zichtbaar is. Al zie je nog niet alles nauwkeurig, de wens om naar beneden te gaan en daar verder te speuren doet je besluiten af te dalen naar deze diepere bodemplek.
Hoe verder je daalt, hoe warmer het wordt, maar ook: hoe zuiverder het wordt, hoe lichter het wordt, niet onverdraaglijk heet maar juist helder en transparant. Dit is een gloed die op geen enkele manier het leven schaadt maar weefsel en cellen juist verruimt en opent en sterkt.
Naarmate je de bodem nadert komt het oppervlak ervan duidelijker in beeld, en het blijkt veel egaler en blanker te zijn dan je verwachtte: geen woest wervelend, rood vuur, maar een zuivere, witte waas, een rustig veld. En de bodem voelt opmerkelijk zacht onder je voeten; deze vulkaanbodem blijkt een verstilde, fluweelachtige vlakte te zijn.
Je beweegt erop en onderzoekt hem en bent verwonderd over de smetteloze staat ervan: een uitgestrekt, puur, vliesachtig geheel. Stilaan vraag je je af waar hier ergens in deze egale ruimte voor jou de juiste plek zal zijn. Wat valt er hier te ontdekken, hoe maak je de verbinding met vuur in zulk verstild terrein? Je loopt en beweegt en zoekt maar komt niks tegen, terwijl het jou ook duidelijk is dat een opnieuw opzoeken van de rand je slechts zou afleiden van de innerlijke bedoeling die jou beweegt. En dus ga je uiteindelijk ergens zitten midden in deze grote vlakte, en je geeft je over: dit is het, ik zou niet weten wat ik verder nog kan doen.
naar begin4. RUIMTE
Ongemerkt komt er heel traag onder de witte vliesachtige grond stilaan iets in beweging, alsof het de aarde zelf is. Het lijkt alsof de aardmassa schuift en draait onder je zitplek.
Dit is geen willekeurig fenomeen, geen toevallig natuurverschijnsel: dit ondergrondse tasten staat niet los van jouw aanwezigheid hier.
Dan dringt tot je door: mijn zoeken is voltooid; ik hoef niet meer te zoeken, want ik wórd nu gezocht. En meteen daarop, als een antwoord haast, constateer je dat het schuivend geheel jou voldoende nauwkeurig heeft gevonden en de beweging komt tot stilstand.
De ruimte onder het vlies kan blijkbaar waarnemen, het is in staat te detecteren waar je bent. En dan dringt de realiteit hiervan ten volle tot je door: deze vlakte waarop ik me bevind is één immens oog
Alle vuur dat ik zocht was dus feitelijk de warme gloed van licht, want de plek waar ik nu zit valt precies samen met de verticale lichtbron waarmee dit immense oog mij via zijn iris waarneemt en doorstraalt.
Hiermee openbaart zich de kracht van gewaarzijnslicht: het oog honoreert en taxeert met zijn zicht mijn aanwezigheid, mijn potentieel.
Je bent aangekomen op de eindlocatie van je pelgrimage als sterveling. Dit is het bewust functionerend oog van leven zelf, het wijsheidsoog. Van onderop en van binnenuit voel je je volledig gezien: je wordt doorgelicht, doorstraald, in- en opgenomen door warmte en helderheid van de iris, door bedoeling en herkenning. En nergens is er enige begrenzing te ontdekken aan deze intieme, wonderlijke beleving. Het voelt als de volheid van thuiskomst, van opgenomen zijn in het licht van leven zelf, in de grenzeloze, liefdevolle werking van waarheid zelf.
Het kijken, het oog, je lichaam, de ruimte, de omgeving – alles vindt plaats in een intens maar tegelijkertijd tijdloos gewaarzijn.
Vanuit het oog, vanuit dit intieme bewustzijn werkt een grote kracht: het leven ziet mij, waarheid ziet mij – en ik zie waarheidswerking.
Met andere woorden: ik bevind me nu in dit oog en voel exact hoe waarheid mij beleeft en hoe het is om alles zo kloppend te beleven.
Dit pure beleven beweegt helemaal niet, het heerst enkel en het is van een diepe, ongekende schoonheid en universele goedheid.
Het licht voelt ruimtelijk hier, ten diepste werkend, warm en helder.
Ik besef: dit is de grondkracht van menszijn, onze fijnste substantie.
Deze ongrijpbare en allesdoordringende kracht doet niets anders dan me liefdevol laten delen in belichaming zijn ervan, in toelaten ervan, me definitief laten openen erdoor en gaan werken ermee.
Dankzij deze verbinding met waarheidswerking zal ik voortaan al wat ik tegenkom verwelkomen als niet verschillend van het immense oog, als een waardevol voortbrengsel van deze betoverende ruimte, als niets anders dan de natuurlijke bewogenheid van mijn eigen hart waar heel deze betekenisvolle beleving in plaatsvindt.
naar begin5. TUINPAVILJOEN
De bestaansbodem blijkt een welkom transformatief terrein te zijn: in het centrum ervan manifesteert zich een vulkaantrechter als wonderlijke krachtbron die mij doorstraalt via een immens oog.
Gezien worden door dit wijsheidsoog is opgenomen worden in de helende werking ervan en voelt als een thuiskomen. Deze vitale, doordringende kracht heeft me behoed voor verloren gaan. Het laat me beseffen hoe moeizaam de achterliggende routes waren en hoe vruchteloos de inspanning: ik kwam hier aan met een hart vol gemis.
Maar deze beleving maakt me sterk. Het moedigt me aan om in lijflijke beleving alles los te laten zodat ik leer onvoorwaardelijk vertrouwen te schenken aan het leven zelf zoals dit zich hier en nu aandient.
Dankzij de warme, uitnodigende gloed van hartsbewustzijn die dit wijsheidsoog vult, beleef ik hetzelfde licht van heldere context en pure bedoeling als het licht dat ook alle leraren heeft doen thuiskomen.
Volkomen ontspannen geef ik me over en laat me zakken erin.
Deze geestesruimte voelt zo natuurlijk vertrouwd dat ik des te actiever nog wil leren hoe een mens dit totaalbestaan voorgoed belichaamt.
Twee dingen zijn me van meet af aan duidelijk:
- ik ben hier veilig,
- ik ben hier om te leren.
Naarmate het oog me opneemt in zijn werking hervat het zijn reguliere taak: ontvankelijk zijn voor tekens van lijden en voor verlangen naar het oplossen ervan. Die harmoniserende taak is zijn centrale opdracht en ik pluk daarvan nu de vruchten.
Zakkend in het ooglicht word ik volledig doorzien en aanvaard. Dit doet me de wezenlijke goedheid van het leven voelen: nergens wordt hier iets verborgen, hooggehouden of afgewezen.
Het voelt in eerste instantie onwennig om me zo onbekommerd te kunnen loslaten en ontspannen. Maar al vlug geniet ik van deze zaligheid want heel mijn lichaam komt tot leven en deint in lichtheid en transparantie. Zo ontspannen me gedragen voelen, zo opgenomen zijn, is een gezegende ervaring: vitale kracht én tijdloze rust.
Het oog bezegelt me, het brengt me tot leven in volwaardig menszijn.
Dit voelt niet als een vorm van extatisch uittreden maar juist als een intreden: alles in deze pure belevingssfeer nodigt uit, biedt ruimte, opent mogelijkheden. Nergens wordt een doel of scenario verkondigd, er is geen punt waarvandaan of waarheen bewogen wordt, geen locatie of identiteit: enkel werking, connectie, aldoordringende voeling.
De ruimte die mij omgeeft is groot en open en wonderlijk vitaal. Hij lijkt nog het meest op een transparant, glazen tuinpaviljoen; de serene schoonheid van deze sfeer is overweldigend.
Het is alsof ik zweef; overal omgeven mij tintelende kleuren en geuren, en mijn gewaarzijn neemt probleemloos de vorm aan van elk miniemste plekje of object dat ik gewaar word. Me lavend aan dit sublieme gespetter word ikzelf ongemerkt herleid tot een vormloos, opgelost veld.
Dit is een hartverwarmend welkom, boeiend op duizenden manieren en ten diepste geruststellend. Niets hier wekt de neiging om vast te grijpen of toe te eigenen. Dankzij de lichtheid en transparantie geeft deze weldadige plek nergens aanleiding tot verzet noch tot hechting, terwijl tegelijkertijd alle dingen hun eigen noodzaak en heiligheid bezitten.
Rondkijkend zie ik boven mijn hoofd een strooien plafond.
Tussen een balk en het stro hangt het verticale, levenloze lijfje met pootjes en staart omlaag van een muisje dat door het plafond is gezakt en vervolgens met zijn nek bekneld is geraakt. Zelfs de dood maakt blijkbaar deel uit van deze serene biotoop. De intensiteit en wonderlijkheid van dit onschuldig tafereel doen me stilvallen in een diepe beleving van ontzag.
Mijn geest verruimt zich, de adem komt tot rust; ik voel de grote samenhang van alle transformatie die overal gaande is in alle leven op dit moment.
Wat een diepe goedheid en lichtheid en wonderlijkheid gaan er schuil in elk verschijnsel! Wat een onnaspeurbare, machtige wetmatigheden zijn er gaande in ons bestaan!
6. ONTMOETING
In deze vervulde toestand van algehele kloppendheid komt er een zachte, aangename slaperigheid over me heen die vervloeit tot een beginnende, doezelige droomstaat. Het voelt uitnodigend om hierin mee te gaan en me eraan over te geven.
In mijn ooghoeken neem ik nog net de vage contouren waar van een bakstenen muur; het zal een van de wanden in dit paviljoen zijn.
Mijn blik glijdt over de wand naar rechts waar ergens onderaan, dicht bij de vloer, een grote opening in zichtbaar wordt: een gapend, donker gat van ruim een meter doorsnede dat mijn interesse wekt omdat alles in deze harmonieuze omgeving zo vervullend en betekenisvol voelt.
Langzaam beweeg ik ernaartoe en voel, naarmate ik dichterbij kom, hoe het gat in de wand een toenemend krachtige zuiging produceert.
De werking ervan is zo sterk dat mijn lichaam vanzelf meeschuift richting de opening. Meteen is me duidelijk dat het niet de bedoeling is om hierin mee te gaan en dat dit enkel een zoveelste bedrieglijke manoeuvre van Mara zou opleveren.
Voordat ik word weggezogen zie ik kans mijn armen en benen wijd te spreiden zodat mijn lichaam de zuiging blokkeert via de randen van de opening. Met een stevige ruk linksom lukt het me om weg te rollen en op die manier vrij te komen van deze onverwachte toetsing.
Klaarwakker nu, leun ik ruggelings tegen de muur om even op adem te komen. Dan gaat links naast me zachtjes een deur open.
Er verschijnt een oud vrouwtje dat me vriendelijk aankijkt en vraagt: ‘Zou jij misschien kunnen helpen?’
‘Natuurlijk,’ zeg ik, ‘wat is het probleem?’
Zij kijkt me recht aan en zegt: ‘Je begrijpt het niet. Wat ik eigenlijk bedoel is: ben je in staat om iemand voorgoed te helpen?’
‘Oeps – in dat geval vrees ik dat het antwoord moet zijn: nauwelijks.’
‘Mm, we zullen zien.’
Daarop wijst zij achter zich naar de gang waar zij vandaan kwam.
‘Hier ligt een klooster met een grote, centrale hal waar zes “paramita-deuren” op uitkomen: drie aan de linkerzijde, twee aan de rechterzijde en een laatste aan het einde van de hal.
Er moet daar werk verricht worden, maar ik ben al wat ouder en word langzamerhand te zwak. Toen ik jou hier zag rondlummelen dacht ik: die kon wel eens wat nuttigs gebruiken.’
‘Ja, dat herken ik. Trouwens, die verslavende extase bij aankomst hier was ook niet alles.’
Het vrouwtje: ‘Over hulp gesproken: werd ook jij niet talloze malen geholpen in je leven? Hoe heeft dat toen kunnen gebeuren?’
‘Doordat ik me keer op keer gezien voelde door degene die mij hielp.’
Ze glimlacht en zegt: ‘Leer zien!’ – en weg is zij.
7. LEVENSKLOOSTER
Leren zien? Inzien? Doorzien?
Deze eerste, behoorlijk intense kennismaking met het wijsheidsoog en zijn tuinpaviljoen herinnert me nu eraan hoeveel kwetsbaarheid en onafheid ik meezeul in dit bestaan.
Zonder de regelmatige gelegenheden tot correctie en keuze zou ik richtingloos zwabberen door de machtige, onvoorspelbare terreinen van verleiding (honger) en bedreiging (gevaar).
Daarbij speelt ook nog de nodige verloedering in me, want dwaal ik niet zomaar wat rond dan hang ik onbestemd in een stoel, maak een wandeling, pak een boek of zet wat thee – maar nergens voel ik me werkelijk thuis. Nergens ben ik innerlijk blijvend vol en vredig.
En dan hebben we het nog niet gehad over de talloze herinneringen die ondermijnend opploppen en die structureel en beschamend blijk geven van nalatigheid, aantasting, belangenspel.
Redenen genoeg dus om bewustwording te onderzoeken…
Wereldlijke functies en contacten heb ik in de loop der tijd voldoende leren kennen, de vervulling daarvan is wel vereffend.
En wat betreft afleiding via media (tv is aan mij niet besteed) of vermaak in het algemeen: er heeft intussen inderdaad enige onthechting plaatsgevonden in me, en dat voelt per saldo prima zo.
Dus wat mij betreft: geen onzin meer!
‘Zo, zo – mijnheer heeft ambities!’ klinkt het plots uit de verte.
‘Welnu, daarachter staat een liftschacht. In het midden ervan bevindt zich een verticale stang waarlangs je omlaag kunt glijden. Spring erop en laat je naar beneden schuiven – je zult wel zien waar je uitkomt…’
Erheen lopend stel ik me een bochtige route voor die me een stuk verder zal brengen, maar nauwelijks glij ik omlaag of dat scenario is al achterhaald: ik val ruggelings plat op een lopende band.
Vervolgens hoor ik een vrouwenstem: ‘Druk eens even op de stop-knop, meid, we hebben bezoek. Zeg, wat dunkt jou van dit geval?’
‘Mm, beetje een klunzig type; eerst maar eens een tijdje op verkenning sturen, lijkt me.’
En hopla, daar komt de band opnieuw op gang, totdat ik aan het einde van de rit vallenderwijs een tweede keer wakker word gekegeld, dit maal opgevangen door de kale, harde vloer van de kloostergang waar ik me voorheen ook al bevond.
Ik sta op en loop naar de hal. Bij de toegang zie ik een marmeren plaat ingelegd in de tegelvloer met een tekst daarin gegraveerd:
Van doodsheid naar leven
leert moedig je over te geven.
Dit is een teken: ook al heb ik nu de bevrijdende echtheid van het wijsheidsoog gevonden, ik moet deze tocht volledig ten einde brengen.
Mijn karma mag wel enigszins geneutraliseerd zijn maar dharmische volheid moet onvoorwaardelijk belichaamd worden, en dus moet ik mijn lijden nog beter doorgronden. Ik ben hier toch niet voor niets?
Terug dus naar de basis: wat moet er hier geleerd worden?
Zien, inzicht – hoezo zien, inzicht waarin?
8. DRAKENGROT
Lijden… – de oorzaak van lijden moet geleerd worden: het niet delen in menselijke nood, niet begrijpen van behoefte en gemis, de illusie van vervreemding, de uitschakeling door onwetendheid.
Nee, ik hoef hier geen interessante objecten of speciale processen te leren kennen. Ik wil slechts mijn hart openen dat niet verschilt van Boeddha’s hart: leren kijken vanuit het wijsheidsoog.
Die zes deuren hier in de hal waarover die oude dame sprak voelen wel belangrijk, want zij bieden blijkbaar toegang tot de zes ‘vervolmakingen’ – en dat maakt die deuren heel uitnodigend.
Zulk waardevol leermateriaal zal ik niet lichtvaardig benutten, want ik voel niks meer voor eigengereide invulling of processing, voor overbodig maaksel of zinloze tijdsbesteding. Ik wil hier alleen maar noodzaak dienen, nergens willekeur of afleiding.
In deze imposante hal kunnen die zes vervolmakingen mij leren hoe het wijsheidsoog werkt als functie van hartsbewustzijn. Ik ben benieuwd hoe die kleurrijke, transcendente vermogens elk moment bevrijdend ingezet kunnen worden.
Daarom ga ik wèl die zes ruimtes openen maar zal ze niet betreden. Ik zal de deuren verwijderen zodat de paramita-werking zich vrij met de werkelijkheidsbries kan verdelen in deze tempelruimte.
Zo zullen de zes kwaliteiten natuurlijkerwijs hun werk kunnen doen.
Een voor een begin ik de deuren uit hun hengsels te tillen.
En telkens als ik een deur wegzet klinkt er door de ruimte het helder golvende geluid van een klankschaal, alsof het universum daarmee kenbaar wil maken dat mijn vrijpostigheid bij uitzondering gedoogd wordt.
Wanneer de zesde deur is geopend blijkt dat deze niet leidt naar een interne ruimte maar naar een prachtige, bloemrijke tuin.
Daarbuiten, op een bruggetje, staat het oude vrouwtje.
Het lijkt alsof ze er jonger uitziet nu, maar dat zal wellicht de zon zijn of het betoverend effect van de schitterende bloemen.
Zij gebaart mij te komen.
Ik loop naar haar toe en zeg: ‘Ja, deze klus zou inderdaad wat zwaar zijn geweest voor jou.’
‘Vriend, we gaan afscheid nemen.’
Zij wijst naar de andere kant van het bruggetje waar een grot ligt die de oorspronkelijke basis vormt van dit klooster: ‘Kijk, daarginds wacht jou het laatste stadium van je pelgrimage.’
Met haar blik nodigt zij me uit mee te wandelen naar de ingang.
Voor de opening van de grot blijft zij staan en zegt: ‘Even nog iets wat mezelf betreft: mijn dharma-naam is “Karkas”. Het is nu tijd om die naam af te danken en te verdwijnen hier. Je zou daarbij van dienst kunnen zijn door me even aan te raken.’
Ik breng mijn hand naar haar schouder en zodra ik die aanraak zie ik hoe heel haar huid en weefsel begint te vergruizelen en als fijne stof langs haar afdwarrelt.
Alleen de ogen blijven onverminderd aanwezig.
Lichtjes en vredig neemt zij me op – voor een kort moment krijg ik de beleving geschonken van puurste vervulling.
Dan wendt zij haar blik naar de ingang van de grot.
Als ik haar ogen volg zie ik tegen de achterwand van de grot een plateau waarop een wezen rust dat met zijn grote gestalte, uitpuilende ogen en brede, vochtige mond het beeld oproept van een liggende draak.
Intussen hebben de ogen van Karkas contact gemaakt met de draak en beginnen stilletjes naar hem toe te bewegen, in een rechte lijn, steeds sneller.
En precies op het moment dat haar ogen hem bereiken opent de draak zijn bek en verdwijnt zij voorgoed tussen de zich sluitende kaken.
Het had nooit anders kunnen gaan…
naar begin◄║►