Terminologie

Lijst van klassieke termen uit de boeddhistische wijsheid.

TIP: gebruik Ctrl-F, als je specifiek woord zoekt


• AMRITA

Onsterfelijkheid; mri = sterven. Samenhang met “ambrozijn”, godendrank – een metafoor voor bevrijd bewustzijn. Sommige boeddha’s (Amitayus o.a.) en bodhisattva’s (Avalokita o.a.) hanteren een vaas met de nectar van onsterfelijkheid, als een van de symbolen van geluk.


ANUTTARA SAMYAK SAMBODHI

“Hoogste, weergaloos volmaakte verlichting”: geen hoger (uttara = hoger), geen ander (samyak van sama = gelijk, zelfde), geen wijziging (sam ook van sama).


ASRAVA

Letterlijk: “uitvloeiing, afscheiding”; woekering.

1. kamasrava – woekering van verlangens
2. bhavasrva – woekering van wording, bestaan
3. avidyasrava – woekering van onbegrip

1 en 2 scheppen, tezamen met hang naar bevrijding (= 3), trishna (dorst, 2e van 4 waarheden). Zie ook 12 ketens en 4 zekerheden.


BARDO (4) [lett. tussengebied]

1. leven – natuurlijk
2. sterven – pijnlijk
3. dharmata – schitterend
4. wording – karmisch


BEHEERSINGEN (8) [abhibhavayatana]

Bij 1 en 2 gebruikt men een beperkt (klein) of onbegrensd (groot) gebied van eigen lichaam. Bij 3 en 4 kiest men een uiterlijk object (bloem bijv.); klein object voor onstabiele mensen, groot object voor misleide mensen, mooi object voor mensen met woede, lelijk object voor mensen met hebzucht. Vergelijk met 8 bevrijdingen: beheersing 1-2 corresponderen met 1e bevrijding; beheersing 3-4 met 2e bevrijding; beheersing 5-8 met 3e bevrijding.

1. waarnemen van lichaam m.b.t. beperkte vormen
2. waarnemen van lichaam m.b.t. onbegrensde uiterlijkheden
3. waarnemen van vormloos lichaam m.b.t. beperkte vormen
4. waarnemen van vormloos lichaam m.b.t. onbegrensde uiterlijkheden
5. blauw (schoonheid)
6. geel (schoonheid)
7. rood (schoonheid)
8. wit (schoonheid)


BESTAANSVORMEN (6) [gati]

1-3 hogere (goed karma), 4-6 lagere (kwaad karma). Levensvormen in de 3 werelden, bepaald door de 3 vergiften (akushala).

1. deva (hemelwezens): hebzucht
2. mensen: woede
3. asura (demonen): onbegrip
4. preta (hongerige geesten): hebzucht [lett.: overledene]
5. naraka (hellewezens): woede [beheerst door Yama]
6. dieren: onbegrip


BEVRIJDINGEN (3) [vimoksha]

Ook genoemd: poorten (mukha) tot nirvana.

1. leegte – besef van shunyata: ego en dharma’s zijn leeg.
2. vormloosheid – besef van animitta: dharma’s zijn niet te onderscheiden.
3. gelijkmoedigheid – besef van apranihita: bestaan verdient geen verlangen.


• BEVRIJDINGEN (8) [ashta-vimoksha]

Meditatie-oefening die 8 stadia van concentratie doorloopt als hulpmiddel om lichamelijke en niet-lichamelijke factoren te overwinnen. Vergelijk met de 8 beheersingen: beheersing 1-2 corresponderen met 1e bevrijding; beheersing 3-4 met 2e bevrijding; beheersing 5-8 met 3e beheersing. 4-7 zijn identiek aan de 4 stadia van vormloosheid (arupasamadhi).

1. besef van interne en externe vormen
2. besef van externe vormen
3. besef van schoonheid
4. verwerkelijking van veld van onbegrensde ruimte
5. verwerkelijking van veld van onbegrensd bewustzijn
6. verwerkelijking van veld van afwezigheid, niets
7. verwerkelijking van veld van waarneming noch niet-waarneming
8. ophouden van besef en gevoel (nirodha-samapatti)


BEWUSTZIJN (9) [vijnana]

5e skandha, 3e keten. Zen hanteert model van Yogacara school:
1-6 = zintuig-bewustzijn; geboorte en dood; subject-illusie. 7 = manas: ik-besef; subject-beleving. 8 = alaya-vijnana (ook: chitta): opslag-bewustzijn, voorraad-bewustzijn; karma.
In 7 en 8: geen geboorte en dood; het individu (anatman) blijft van 1-8 in stand. Deze 8 geestesvormen zijn als een golf die voortkomt uit leegte, de oceaan van bewustzijn.

1. gezicht
2. gehoor
3. reuk
4. smaak
5. tastzin
6. intellect
7. manas (ik-besef)
8. alaya (ook “chitta”; voorraad-bewustzijn; bevat “bija”, zaden van karma die kunnen rijpen tot “phala”, vruchten.)

Manas: geest, intelligentie, denken.
In Hindoeïsme: een van de 5 anthakarana, innerlijke organen: jnana (kennis), manas (geest), buddhi (intellect), chitta (geheugen) en ahamkara (ego).
Via manas ontvangen we indrukken die doorgegeven worden naar buddhi (categoriserend element van anthakarana).
“Het Hart is de bron van de anthakarana” (Ramana Maharshi).
In Boeddhisme: mentale vermogens en activiteiten. 6e van de 6 zintuigbases (shadayatana), conditioneert de andere 5 zintuigbases.


BODHI

Zie “verlichting“; “Bodhi is gelijk aan oefening.”


BODHICITTA

Verlichtingsgedachte, -besef; ook innerlijk voornemen om verlichting te verwezenlijken.


BODHISATTVA [lett. verlichtingswezen]

I.t.t. arhat van Hinayana. De bodhisattva beoefent de 6 paramita’s op grond van gelofte, als expressie van het vaste voornemen om verlichting te bereiken en alle schepselen daarin te helpen. Uit mededogen en wijsheid ziet hij af van nirvana.
Shunryu Suzuki: “Stervelingen komen ter wereld op grond van karma, boeddha’s op grond van een gelofte.”
De bodhisattva weg begint met verlichtingsbesef [bodhicitta], en met de gelofte [pranidhana], en verloopt via 10 landen [bhumi].
Te onderscheiden in 2 dimensies: aards (mensen) en transcendent (helpers). Voorbeelden:

Manjushri [lett. Nobel en Zacht]; wijsheid [prajna].
Avalokiteshvara [lett. Vernemer der Wereldgeluiden]; mededogen [karuna]; helper van Amithaba, zijn spirituele vader.
Samantabhadra [lett. De Alom Goede]; eenheid absoluut-relatief; verbonden met Vairocana; zijn naakte blauwe lijf symboliseert shunyata; vaak met partner in yab-yum [lett. vader-moeder] afgebeeld.


BOEDDHA [“ontwaakte”, “gewaarzijn”]

“Wie zijn eigen aard ziet is een boeddha, wie deze niet ziet is een sterveling.” (Bodhidharma)
Historische boeddha: Siddharta (voornaam) Gautama (familienaam) Shakyamuni (wijze uit Shakya-stam, heersers over Kapilavastu in Noord India, huidige Nepal).


CHAKRA [zie “wiel“]


DEVA [hemelwezens]

Letterlijk: “de stralende, de lichtende”. Een van de 6 bestaansvormen (gati) van samsara. Er zijn 28 hemelse rijken: 6 in de wereld van verlangen, 18 in de wereld van vorm, en 4 in de vormloze wereld (zie 3 werelden).


DHARANI [lett. houdster].

Korte soetra’s met magische formules, meestal langer dan mantra’s.
Dragen de essentie van het betreffende onderricht over, door middel van herhaling.


DHARMA [van “dhri”: vasthouden, dragen]

Bodhidharma: “De sublieme dharma-melk van de drie voorschriften” [zie oefening en de paramita‘s]. “Bron van onbegrensde potentie” (Shunryu Suzuki). Zie ook “wiel” (dharma-chakra).


DHYANA: zie “meditatie


DOOD [uiterlijk-innerlijk oplossen]

Tezamen met ziekte en ouderdom, een van de “3 goddelijke boodschappers” (deva-duta).
Oplossen verloopt in stadia:

Uiterlijk (zintuigen + elementen: lichaam)

1. aarde (berg) – vorm
2. water (rivier) – gevoel
3. vuur (vlammenzee) – waarneming
4. lucht (wervelstorm) – samenhang
5. bewustzijn: winden samengetrokken in “levensondersteunende wind” in hart

Innerlijk (grof-subtiele gedachten/emoties: geest)

1. witte essentie daalt – agressie verdwijnt: witheid verschijnt
2. rode essentie stijgt – begeerte verdwijnt: roodheid neemt toe
3. bewustzijn ingesloten – onwetendheid verdwijnt: zwartheid bereikt
4. grond-luminescentie schijnt: boeddhanatuur – dharmata

Mara, in het Boeddhisme hoogste god van Kamaloka (begeertedomein) en oorspronkelijk de Vedische god vaan de voortplanting [1], symboliseert als belichaming van de dood de verblindende werking van lust en woede.

[1] Janssen en de Breet: Verzameling van middellange leerredes I, p. 509


ELEMENTEN (5) [mahabhuta; vier dhatu + akasha]

1. aarde – het vaste: bodem, basis
2. water – het vloeibare: aanpassingsvermogen, continuïteit
3. vuur – het verwarmende: helderheid, waarneming
4. lucht – het bewegende: beweeglijkheid, verandering
5. ruimte – het doordringende: onbegrensdheid (akasha)


ENERGIELICHAAM [sambhogakaya]

Een van de 3 lichamen.


ESSENTIES (2) [bindu]

1. wit: zetel bij kruin – pure essentie van zaad van vader
2. rood: zetel bij navel – pure essentie van bloed van moeder


FAMILIES, BOEDDHA- (5) [buddhakula]

Kwaliteiten van Sambhogakaya [zie lichamen]; aspecten van prajna [zie oefening en paramita]; “meditatie boeddha’s”.

1. Vairocana [lett. Zon-gelijkende]
Alomvattende ruimte: openheid, oneindigheid – transformeert onwetendheid; centrum; wiel; ruimte; hart; mudra: hoogste wijsheid.
2. Akshobhya [lett. Onbewogene]
Spiegelende wijsheid: weerspiegeling – transformeert woede; oost; vajra-scepter; water; voorhoofd; mudra: aarde raken.
3. Ratnasambhava [lett. Juweel-geborene]
Gelijkheidswijsheid: onbevooroordeeld zijn – transformeert trots; zuid; ratna-juweel; aarde; navel; mudra: wens vervullen.
4. Amitabha [lett. Grenzeloos Licht]
Onderscheidende wijsheid: helderheid – transformeert begeerte; west; padma-lotus; vuur; keel; mudra: meditatie.
5. Amoghasiddi [lett. Foutloze Vervuller]
Vervolmakende wijsheid: volmaakte aanwezigheid – transformeert jaloezie; noord; zwaard; lucht; geslacht; mudra: onbevreesdheid.


• GASSHO, [anjali-mudra]: zie “mudra


GELOFTEN (4), de Vier Grote – [pranidhana, Jap.: shiku seigan]

Deze Bodhisattva-formule, die in tempels meermaals per dag tijdens de oefening gereciteerd wordt, luidt:

1. Alle wezens, talloos, beloof ik plechtig te bevrijden
2. Eindeloos blinde hartstochten beloof ik plechtig uit te roeien
3. Dharma-poorten, talloos, beloof ik plechtig door te gaan
4. De Grote Weg van Boeddha beloof ik plechtig te bereiken.

Een bondiger versie:

Levensvormen ongeteld, ik zweer hen te behoeden
Wensen onverzadigbaar, ik zweer hen te bedaren
Bronnewerking onbegrensd, ik zweer hem te bevatten
Eenheidswegen eindeloos, ik zweer hen te begaan.


HINDERNISSEN (5) [nivarana]

Overwinnen ervan maakt dhyana mogelijk.

1. verlangen [kama; abhidya]
2. kwaadaardigheid [pradosha]
3. luiheid [styana] + stijfheid [middha]
4. rusteloosheid [anuddhatya] + wroeging [kaukritya]
5. twijfel [vichikitsa]


HUAYAN [Jap.: Kegon]

Letterlijk: “Avatamsaka”, belangrijke Boeddhistische school gebaseerd op de Avatamsaka soetra, “Bloesem Sier soetra”.
Ontstaan rond 600, door toedoen van de monniken Tu-shun en Chih-yen, de eerste twee patriarchen.
De vijfde patriarch, Zongmi (Tsung-mi, 780-841), was een belangrijk vernieuwer van de school; was tevens Zen meester.
De school wordt omschreven als “het onderricht van de totaliteit”: alles hangt met alles samen.
Net als de Tiantai school verdeelt ook de Huayan school Boeddha’s onderricht in 5 fasen, die elk hun eigen karakter hebben – als grondslag voor de verschillende Boeddhistische scholen.


KALPA

Letterlijk: “wereldcyclus, wereldtijdperk”.
Een onvoorstelbaar lange tijdsduur.


KANALEN (3) [nadi]

Subtiele verticale energiebanen (en talloze vertakkingen) in en door menselijk lichaam:

1. rood
2. wit
3. centraal


KARMA

“Moreel equivalent van de natuurkundige wet van oorzaak en gevolg.” (Red Pine: Bodhidharma, p. 133).
Geactiveerd door lichaam, spraak en geest; deze drie manifestaties (voortkomend uit de 3 vergiften hebzucht, woede en onbegrip) kunnen getransformeerd worden tot de 3 lichamen via mudra, mantra en samadhi.
Zie ook 3 kostbaarheden en 6 bestaansvormen.


KETENS (12) [pratitya-samutpada; lett. voorwaardelijk ontstaan]

Kringloop van geboorte en dood. Zie ook samsara en levenswiel.
Beslaat 3 levens (1+2 vorig leven, 11+12 toekomstig leven).

1. avidya – onwetendheid (3e smet)
2. samskara – wens, vormgeving, neigingen, impulsen (4e skandha)
3. vijnana – besef, bewustzijn (5e skandha)
4. namarupa – lett. naam-vorm, geest-lichaam, individualiteit
5. shadayatana – de zes zintuigen
6. sparsha – aanraking, contact met omgeving, zintuiglijkheid
7. vedana – gewaarwording, onderscheid, betekenisgeving (2e skandha)
8. trishna – behoefte, dorst, gemis (2e waarheid)
9. upadana – gehechtheid, vasthouden
10. bhava – wording, bestaan, karmische processen
11. jati – geboorte
12. jara-maranam – ouderdom en dood


KOAN [Chin.: gongan]

Japans, letterlijk: “openbare kennisgeving”; in oorsprong verwijst de term naar een juridische kwestie die als precedent kon dienen.
Net als het tellen of volgen van de adem, is de koan een oefen/concentratie-instrument binnen de Zen traditie, en verregaand vergelijkbaar met mantra.
Vaak één zin of woord, verwijzend naar de waarheid.
Kan citaat zijn, of uitspraak van leraar, of een levende eigen vraag.
Voorbeelden: “Wie ben ik?”, “Mu”, “Niets heiligs”, “Wat is de klap van één hand?”, “(Alles is) Een”.
Er zijn 3 grote Chinese koan-verzamelingen in gebruik, uit overgeleverd historisch materiaal:

1. Verslag van de Blauwe Rots (Chin: Pi-yen-lu, Jap: Hekigan-roku): 100 koans [Blue Cliff Record]
2. De Poortloze Poort (Chin: Wu-men-kuan, Jap: Mumonkan) 48 koans [Gateless Gate]
3. Het Boek van Sereniteit (Chin: Ts’ung-jung-lu, Jap: Shôyô-roku): 100 koans [Book of Serenity]


KOSHA (5) [omhulsels] (vgl. met 5 skandha’s)

In Taittiriya-Upanishad. Zij omringen Atman, het Zelf.
Van buiten naar binnen:

1. anna-maya kosha – materieel: voedsel
2. prana-maya kosha – energetisch: adem, levensenergie
3. mano-maya kosha – mentaal: waarnemingen
4. vijnana-maya kosha – intelligentie: onderscheid, wil
5. ananda-maya kosha – zaligheid: innerlijke vreugde


KOSTBAARHEDEN (3) [triratna]; ook “juwelen”

Tibetaans: kyabdro.

1. boeddha – geest
2. dharma – spraak
3. sangha – lichaam

Vergelijk ook 3 toevluchten.


KRACHTEN, BOVENNATUURLIJKE – (6) [abhijna]

Eerste vijf zijn wereldlijk, verkregen via de 4 dhyana-stadia; de laatste is buitenwereldlijk, via vipashyana.

1. potentie (riddhi)
2. geluiden horen
3. gedachten kennen
4. vorige levens kennen
5. inzicht in levenswetten
6. kennis omtrent eigen functioneren


LANDEN (10) [bhumi]

Stadia van de bodhisattva; eerste zes zijn aardse paramita-stadia, overige zijn transcendente staten.

1. pramudita-bhumi: LAND VAN VREUGDE
In dit stadium is de bodhisattva verheugd over het betreden van het pad van boeddhaschap. Hij heeft verlichtingsbesef (bodhichitta) verkregen en de bodhisattva-gelofte afgelegd. Hij beoefent met name de deugd van vrijgevigheid (dana) en kent geen egoïstisch denken of behoefte aan karmische verdiensten. De bodhisattva erkent nu de leegte van het ego en van alle dharma’s.

2. vimala-bhumi: LAND VAN REINHEID
Hier vervolmaakt de bodhisattva zijn discipline (shila); hij maakt geen misstappen. Hij beoefent dhyana en samadhi.

3. prabhakara-bhumi: LAND VAN SCHITTERING
De bodhisattva verkrijgt inzicht in de vergankelijkheid (anitya) van het bestaan en ontwikkelt de deugd van verdraagzaamheid/geduld (kshanti), door moeilijkheden aan te gaan en andere levende wezens actief te helpen zich te bevrijden. Hij heeft de drie vergiften (akushala) ontworteld. Dit stadium is mogelijk dankzij vastberadenheid, verzadiging en gelijkmoedigheid. De bodhisattva verwerkelijkt de 4 meditatiestaten (dhyana), de 4 stadia van vormloosheid (arupasamadhi), en de eerste 5 van de 6 bovennatuurlijke krachten (abhijna).

4. archismati-bhumi: HET VLAMMENDE LAND
De bodhisattva “verbrandt” resterende foute ideeën en ontwikkelt wijsheid. Hij beoefent de deugd van inzet (virya) en vervolmaakt de 37 “verlichtingsaspecten”.

5. sudurjaya-bhumi: LAND DAT ZEER MOEILIJK TE VEROVEREN IS
In dit stadium gaat de bodhisattva op in meditatie (dhyana) om een intuïtieve greep op de waarheid te krijgen. Zo begrijpt hij de 4 edele waarheden en de “2 waarheden”. Hij heeft twijfel en onzekerheid opgeruimd en weet wat de bedoeling is en wat niet. Hij werkt verder aan de vervolmaking van 37 verlichtingsaspecten.

6. abhimukhi-bhumi: LAND MET ZICHT OP WIJSHEID
Hier onderkent de bodhisattva dat alle dharma’s vrij zijn van eigenschappen, van wording, van veelvoud, en hij ziet het onderscheid tussen bestaan en niet-bestaan. Hij verkrijgt inzicht in de ketens van voorwaardelijke ontstaan (pratitya-samutpada), overschrijdt het onderscheidend denken door vervolmaking van de deugd van wijsheid, en begrijpt de leegte (shunyata).

7. durangama-bhumi: HET VER REIKENDE LAND
De bodhisattva heeft nu kennis verkregen en de geschikte middelen (upaya) die hem in staat stellen elk levend wezen op de weg naar verlichting te leiden overeenkomstig diens mogelijkheden. In dit stadium vindt een overgang plaats naar een ander bestaansniveau, dat van een transcendente bodhisattva, iemand die zich kan manifesteren in elke denkbare vorm. Na dit stadium is het niet langer mogelijk terug te vallen in lagere bestaansvormen.

8. achala-bhumi: HET ONBEWEEGLIJKE LAND
In dit stadium kan de bodhisattva nergens meer door gestoord worden; hij heeft namelijk de voorspelling ontvangen omtrent tijd en plaats van zijn boeddhaschap. Hij wint het vermogen zijn verdienste over te dragen op andere wezens, en ziet af van het verzamelen van karmische schatten.

9. sadhumati-bhumi: LAND DER GOEDE GEDACHTEN
De wijsheid van de bodhisattva is volledig; hij bezit de 10 vermogens (dashabala), de 6 bovennatuurlijke krachten (abhijna), de 4 zekerheden (vaisharadya), de 8 bevrijdingen (ashta-vimoksha) en de dharani. Hij kent de aard van alle bestaan en maakt het onderricht kenbaar.

10. dharmamegha-bhumi: LAND DER DHARMA-NEVEL
Alle inzicht (jnana) en onmetelijke deugdzaamheid zijn verwerkelijkt. De dharmakaya van de bodhisattva is volledig ontwikkeld. Hij wordt omringd door talloze bodhisattva’s op een lotus in de Tushita-hemel. Zijn boeddhaschap wordt bevestigd door alle boeddha’s. Voorbeelden zijn Maitreya en Manjushri.


LEEGTE: zie “shunyata


LICHAMEN (3) [tri-kaya]

Zijnsniveau’s; transformaties van de manifestaties geest, spraak en lichaam, (zie ook “karma“).

1. dharma-kaya (waarheidslichaam): het wezenlijke
» essentie, ruimte, leegte, vrede, naamloos
2. sambhoga-kaya (zaligheidslichaam): het energetische
» bezieling, licht, vreugde, liefde, tijdloos
3. nirmana-kaya (veranderingslichaam): het waarneembare
» manifestatie, werking, wijsheid, spontaniteit, vormloos


MADHYAMIKA

Letterlijk: “de Weg van het Midden”.
Samen met de Yogacara school van Asanga en Vasubandhu, de belangrijkste school binnen Indisch Mahayana boeddhisme.
Gesticht door Nagarjuna, 14e Zen-patriarch (± 200 n.C.).
Ontkent elk dualisme: “Geen elimineren, geen produceren, geen verdwijnen, geen blijven, geen eenheid, geen veelvoud, geen bereiken, geen verliezen.”


MANTRA

Van de wortel “mn”: ma, man, mens, minne, manie, mantis.
Heilige, innerlijke klank of woord(en); lett.: “bescherming”.
Voorbeelden: “Ohm”, “Ohm Mani Padme Hum”, “Namu Amida Butsu”, “Ohm Shri Ram Jai Ram”, “(Alles is) Een” – al naargelang de spirituele traditie en leraar.
Bewustwordingsinstrument van de levende waarheid.
Vergelijkbaar met koan in Zen.


MEDITATIE (4) [dhyana]

Vier stadia van loslaten van rupadhatu [zie 3 werelden], via concentratie (samadhi).
Neemt 5 hindernissen (nivarana) weg en maakt bovennatuurlijke krachten (abhijna) mogelijk.
Einde van 8-voudig pad.

1. begrip, besef, interesse; welzijn (sukha).
2. innerlijke kalmte, vreugde, eenpuntigheid, welzijn.
3. aandacht, gelijkmoedigheid (upeksha), welzijn.
4. aandacht, gelijkmoedigheid.


MERKTEKENS (3) [trilakshana]

Kenmerken van het geconditioneerde bestaan.

1. anitya (onbestendig)
2. anatman (zelveloos)
3. duhkha (pijnlijk)


MUDRA

Letterlijk: “zegel, teken”, een symbolisch/energetisch gebaar of houding.
In de afbeeldingen van boeddha’s worden vele mudra’s gebruikt.
Enkele bekende:

1. Dhyana-mudra, normale meditatiehouding:
handen in open ovaalvorm bijeen in de schoot voor je centrum, duimen raken elkaar lichtjes.
2. Uttarabodhi-mudra (lett.: “latere – of volgende verlichting”) – mudra van Vairochana: handen voor de borst bijeen, dan vingers over elkaar heen leggen (of vouwen), met uitzondering van wijsvingers.
3. Vitarka-mudra (lett.: “twijfel-mudra”): onderrichtshouding, gebaar van onderzoek, discussie:
wijsvinger en duim raken elkaar, rechterhand omhoog, linkerhand omlaag
4. Dharmacharkra-mudra: verkondiging, wentelen van “het wiel van de leer”:
linkerpalm naar binnen, rechter naar buiten gekeerd; de cirkels, gevormd door duim en wijsvinger van elke hand, raken elkaar.
5. Bhumisparsa-mudra: aarde aanroepen als getuige van verlichting:
linkerpalm in de schoot omhoog wijzend, rechterhand, palm naar binnen, raakt over de knie de aarde.
6. Anjali-mudra (namaskara-groet, Jap.: gassho): uitdrukking van Zodanigheid:
handpalmen bijeenbrengen op borsthoogte.
7. Overgave-mudra [niet canoniek], handen bedekken in vlindervorm het hart (rechterhandpalm kruiselings over linkerhandrug, duimen raken elkaar); symbool van verinnerlijking; versmelting van binnen (hart) en buiten (handen).


NIRVANA [“afwezigheid van adem”]

De andere oever.
“Dat wat, als het onderworpen is aan karma, samsara is, is, wanneer het niet langer onderwopen is aan karma, nirvana”. (Nagarjuna, in: Red Pine: Bodhidharma, p. 131)


OEFENING, DRIEVOUDIGE BODHISATTVA- (3) [trishiksha]

Door Bodhidharma ook bevrijdingen genoemd, “voorschriften” (disciplines).
Tegengif tegen de 3 vergiften / werelden; concreet tot uiting gebracht in de vier grote “geloften“.
Correspondentie met lichaam, adem, geest.
Zie voor algemenere “allesomvattende oefeningen”: waarheden.

1. shila – moreel gedrag: einde maken aan alle kwaad.
Geen hebzucht/begeerte (stap 3-5 van 8-voudig pad).
2. samadhi – meditatie: deugdzaamheid ontwikkelen.
Geen woede/vorm (stap 6-8 van 8-voudig pad).
3. prajna – wijsheid: alle levende wezens bevrijden.
Geen onbegrip/zelf (stap 1-2 van 8-voudig pad).

OGEN (5): VISIE [cakshu]

1. stoffelijk
2. goddelijk
3. wijsheids– (“derde oog”)
4. Dharma
5. Boeddha


PAD, ACHTVOUDIG (8) [ashtangika marga]

1. juiste visie [samyak-ditthi]
2. juiste intentie [samyak-samkalpa]
3. juiste spraak [samyak-vach]
4. juiste handeling [samyak-karmanta]
5. juiste levensonderhoud [samyak-ajiva]
6. juiste toewijding [samyak-vyayama]
7. juiste aandacht [samyak-smriti]; vgl. pali “satipatthana”.
8. juiste concentratie [samyak-samadhi]; vier meditatievormen [dhyana].


PARAMITA (6)

“Wat de andere oever heeft bereikt” (param = voorbij, over; ita = gegaan), vervolmakingen.
Zij zuiveren de bodhisattva, door transformatie van de 6 zintuig-dieven; “roeien je over”.

1. dana – geven
2. shila – discipline
3. kshanti – geduld
4. virya – inzet
5. dhyana – meditatie
6. prajna – wijsheid


PRANA [“ki”]

Zie ook bindu (essenties) en nadi (kanalen).
5 “hoofdwinden” ondersteunen de 5 elementen.
5 “subwinden” ondersteunen de zintuigen.
“Wijsheidswinden” door centrale kanaal (bewustzijn berijdt een wind: vogel).


SAMADHI

Letterlijk: “vestigen, stevig maken”; ook vertaald als “concentratie”.
Eenheid, vereniging van subject en object.
Gevestigd zijn in oefening, staat van natuurlijk gemak, zonder “uitvloeiingen” (asrava).
In het verlengde van dhyana.


• SAMAPATTI

Letterlijk: “verworvenheden”.
Verwijst naar de 4 dhyana-stadia.


• SAMATHA

Rust, sereniteit, onverstoorbaarheid; synoniem voor samadhi.


SAMSARA

Letterlijk: reizend; “voortdurende stroom”.
Gerepresenteerd in levenswiel (bhava-chakra).
Yama, god der onderwereld die het rad in zijn greep heeft, symboliseert de dood; zes segmenten zijn de 6 bestaansvormen; drie oorzaken (3 vergiften) in het midden; op de rand staan de 12 ketens uitgebeeld.


SAMSKARA

Impulsen, neigingen, karmische bindingen; lett.: “samen-makers”.
2e van de 12 ketens en 4e skandha.


SANGHA

Gemeenschap van Weg-bewandelaars.


SHASTRA

Systematishce interpretatie van en commentaren op soetrateksten; sterk didactisch getint.


SHIKANTAZA [Chin.: zhigan dazuo]

Letterlijk: “Enkel zitten, alleen maar zitten”.
Het beoefenen van zazen als expressie van de boeddha-natuur, zonder idee van doel of iets bereiken:
“Verlichting is oefening, oefening is verlichting” (Huineng; Dogen).
Belangrijkste – maar niet exclusieve – oefenvorm binnen de Soto school.


SHILA (10)

[regels, discipline, voorschriften, moreel gedrag]
Zie ook “paramita” en “oefening, drievoudige -“.

1. geen doodslag
2. geen diefstal
3. geen onzedelijkheid
4. geen leugen
5. geen verslaving
6. geen maaltijd na middag
7. geen vermaak (muziek, dans, etc.)
8. geen opsmuk (parfum, sieraden)
9. geen bedstee
10. geen contact met geld of kostbaarheden


• SHILA, BODHISATTVA- (10) [bodhisattva-regels; innerlijke discipline]

1. geen doodslag
2. geen diefstal
3. geen onzedelijkheid
4. geen leugen
5. geen verslaving
6. geen roddel
7. geen grootspraak
8. geen afgunst
9. geen wrok
10. geen loochening van de 3 juwelen


SHUNYATA [“leegte, ruimte”]

Shunya = leeg, van de wortel “zwellen”, dus: gezwollen. Zonder eigen-aard (svabhava).
Al het samengestelde (samskrita) is vergankelijk (anitya), zelveloos (anatman) en aan lijden (duhkha) onderhevig.
Zie ook 3 merktekens (trilakshana).


SKANDHA (5) [groepen, verzameling, bestanddelen]

Onder andere genoemd in de Tien Stadia Soetra.
Zij creëren en/of bestendigen de ego-illusie.
Van buiten naar binnen:

1. rupa skandha – elementen, stoffelijkheid, zintuiglijkheid, vorm
2. vedana skandha – gevoel, sensatie
3. samjna skandha – waarneming, perceptie, denken
4. samskara skandha – mentale impulsen, wens, onderscheid
5. vijnana skandha – besef, bewustzijn via de zes zintuigen


SOETRA: zie “Tripitaka


STATEN (4) [brahma-vihara]

Letterlijk: goddelijke staten.

1. maitri – onmetelijke vriendelijkheid
2. karuna – onmetelijk mededogen
3. mudita – onmetelijke vreugde
4. upeksha – onmetelijke gemoedsrust


TATHAGATA

Letterlijk: “de zodanig gegane”; vergelijk een andere aanspreektitel: Sugata: “de goed gegane”.
Synoniemen voor de Boeddha.


TIANTAI [Jap.: Tendai]

Letterlijk: “het hemels platform”.
Boeddhistische school die Nagarjuna als haar grondlegger beschouwt, en die definitief vorm vond via Chih-I (538-597).
Haar onderricht is gebaseerd op de Lotus soetra – de school wordt dan ook wel de Lotus school genoemd (net als de Zuiver Land school, trouwens).
In de 8e eeuw naar Japan gebracht door Saichô, en zijn leerling Ennin – dezelfde die ook het Zuiver Land onderricht naar Japan bracht.
Vier belangrijkste oefenvormen: studie van de Lotus soetra, beoefening van de Mahayana-voorschriften, esoterische rituelen (mudra, mantra, mandala), en meditatie (chi-kuan).
Tiantai beschouwt alle Boeddhistische scholen als legitieme erfgenamen van Boeddha. Om alle richtingen een plaats te geven, verdeelt Tiantai Boeddha’s onderricht in 5 fasen, waarin het onderricht telkens een ander accent heeft.


TOEVLUCHTEN (3) [trisharana]

Letterlijk: “drievoudige toevlucht”.
Ook “juwelen” genoemd (kostbaarheden).

1. Boeddha, als leraar
2. Dharma, als “medicijn”
3. Sangha, als gezelschap

Geformuleerd als:

1. Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha
2. Ik neem mijn toevlucht tot de Dharma
3. Ik neem mijn toevlucht tot de Sangha


TRIPITAKA (3)

Letterlijk: “3 manden” – van de leer, de Dharma.
1. vinaya – pitaka [lett. discipline]; voorschriften, regels, e.d.; 3 delen:

1. monniken
2. nonnen
3. diversen

2. soetra – pitaka [lett. draad] – onderricht; 5 “verzamelingen” (nikaya; agama):

1. digha-nikaya [lange verzameling]
2. majjhima-nikaya [middelste -]
3. samyutta-nikaya [verenigde -]
4. anguttara [trapsgewijze -]
5. khuddaka [korte -]; o.a. Dhammapada

3. abhidharma – pitaka [lett. speciale leer]; psychologie en filosofie.


TRIKAYA (drie lichamen): zie “3 lichamen


TRISHARANA (drie toevluchten): zie “3 toevluchten


VERGIFTEN (3) [akushala]

Materiaal waarmee de “dieven” (6 zintuigen) door de zintuigpoorten op roof gaan.
Oorzaak van dwalen door 6 bestaansvormen, van lijden dus; te transformeren in de 3-voudige oefening.

1. hebzucht (lobha): lost op in grootmoedigheid (dana) – symbool: haan.
2. woede (dvesha): lost op in vriendelijkheid (maitri) – symbool: slang.
3. onbegrip (moha): lost op in inzicht (vipashyana) – symbool: varken.


VERLANGENS (5)

1. slaap
2. voedsel
3. zingenot
4. rijkdom
5. roem


VERLICHTING [bodhi, lett. “ontwaakt”]

Eenheid van nirvana en samsara; inzicht in shunyata; begrip van tathata (“zodanigheid“).
“Bodhi is gelijk aan oefening.” (Asanga, in Wisdom 82)


• VERLICHTINGSASPECTEN (37) [bodhipakshika-dharma]

1. de 4 grondslagen van waakzaamheid [satipatthana]

  1. lichaam
  2. gevoel (vedana)
  3. geest (chitta)
  4. bewustzijn

2. de 4 volmaakte inspanningen [samyak-prahanani]

  1. beheersen
  2. overwinnen
  3. ontwikkelen
  4. onderhouden

3. de 4 wegen naar vermogen [riddhipada]

  1. concentratie van intentie
  2. concentratie van wilskracht
  3. concentratie van geest (chitta)
  4. concentratie van moed/onderzoek

4. de 5 mentale wortels [indriya]

  1. van vertrouwen
  2. van toewijding
  3. van aandacht
  4. van concentratie
  5. van wijsheid

5. de 5 krachten [bala]

  1. vertrouwen
  2. toewijding
  3. aandacht
  4. concentratie
  5. wijsheid

6. de 7 factoren van verlichting [bodhyanga]

  1. aandacht [smriti]
  2. onderscheid tussen goed en kwaad
  3. energie [virya]
  4. vreugdevolle visie [priti]
  5. overwinnen van passies [klesha]
  6. gemoedsrust [upeksha]
  7. onpartijdigheid

7. het achtvoudig pad [ashtangika marga]


VERMOGENS (10) [dashabala]

1. kennis omtrent wat mogelijk is of niet in elke situatie
2. kennis omtrent het rijpen (vipaka) van daden
3. kennis omtrent goede en slechte eigenschappen van anderen
4. kennis omtrent neigingen van anderen
5. kennis omtrent de vele bestanddelen van de wereld
6. kennis omtrent wegen tot de diverse bestaansvormen
7. kennis omtrent het ontstaan van reinheid en onreinheid
8. kennis omtrent bezinning, samadhi, bevrijdingen en dhyana
9. kennis omtrent dood en wedergeboorte
10. kennis omtrent het uitwissen van alle bezoedeling


VIMOKSHA: zie “Bevrijdingen


VINAYA: zie “Tripitaka


VIPASHYANA: inzicht, helder gewaarzijn

Inzicht dat de ware aard van wereldlijk bestaan “leegte” is.
Dit inzicht voorkomt het ontstaan van nieuwe hechting.
Vipashyana is een van de twee fundamentele factoren voor verlichting; de andere is shamatha (kalmeren van de geest).


VISIES, VERKEERDE – (7) [drishti]

1. geloof in een ego
2. verwerpen van karma-leer
3. eeuwigheidsgeloof
4. nihilisme
5. verkeerde regels volgen
6. karma uit slechte daden goedkeuren
7. twijfelen aan waarheden


WAARHEDEN (4) [arya-satya; de 4 edele waarheden]

1. duhkha – lijden
2. samudaya – oorsprong: trishna (dorst, behoefte), 8e keten
3. nirodha – oplossing
4. marga (ashtangika) – pad (achtvoudig)

Bodhidharma omschrijft ze als “de vier allesomvattende oefeningen”, houdingen of manieren van omgaan met 4 waarheden:

  1. ONRECHT AFLOSSEN
    Gedurende vele levens heb ik het wezenlijke verwaarloosd en uiterlijkheden nagejaagd. Dat heeft allerlei onrecht en negatieve gevolgen veroorzaakt. Al doe ik dat nu niet meer, voor de gevolgen stel ik me verantwoordelijk; dit lijden is niet afkomstig van goden of medemensen. Denk aan de soetra: “Wie lijden ontmoet, maakt zich niet druk. Het maakt je immers bewust van de grondoorzaak.”
  2. DE STROOM VOLGEN
    Levende wezens bezitten geen zelf; zij veranderen via karmische condities (omstandigheden). Plezier of pijn – als de karmische oorzaak is vereffend, komt het ten einde. Winst en verlies zijn karmisch bepaald, maar Bewustzijn wordt niet meer of minder. Als de wind van voorkeur gaat liggen, heerst er harmonie.
  3. NIETS ZOEKEN
    Stervelingen zijn altijd op zoek, hechten zich. Maar de wijzen zijn waakzaam, weten wat werkelijk is. Vanuit de innerlijke waarheid opereren zij in alle omstandigheden. De geest vindt vrede in Leegte, er is niets te wensen. Alles wat lichaam heeft moet lijden. Wie dit doorziet houdt op met zoeken. De soetra zegt: “Waar zoeken stopt, begint gelukzaligheid.”
  4. DE WEG BEOEFENEN
    De Weg is het Onderricht van de Werkelijkheid (Dharma): de innerlijke waarheid dat elke wezenlijke aard zuiver is. Deze waarheid maakt de veelheid van verschijningsvormen leeg. De soetra zegt: “In de Dharma zijn er geen bestaansvormen, want de Dharma is niet besmet door bestaan, en de Dharma kent geen zelf, want de Dharma is niet besmet door een zelf.” Wie deze innerlijke waarheid begrijpt, beoefent vanzelf de Weg. Het werkelijkheidslichaam benijdt het stoffelijke lichaam niet. Daarom zijn de wijzen hartelijk en vrijgevig. Zij kennen de drievoudige leegte van gever, ontvanger en geschenk. En op basis van deze leegte beoefenen zij alle andere deugden (paramita) van de Weg.

Vergelijk ook de 4 geloften.


WERELDEN (3) [tri-loka; ook 3 “rijken”]

Drie sferen waaruit samsara is opgebouwd en waarbinnen kringloop van geboorte en dood in de 6 bestaansvormen plaatsvindt.
Buiten deze drie is er ook de “dharma-dhatu”, het werkelijkheidsdomein.

1. kama-dhatu (verlangen)
Verblijfplaats van 6 laagste hemelbewoners, en van mensen, dieren, demonen, hongerige geesten en hellewezens.
2. rupa-dhatu (subtiele vormen, gedaante).
Verblijfplaats van 17 typen hemelbewoners (goden).
3. arupa-dhatu (vormloos).
Verblijfplaats van 4 soorten deva.


WETTEN (3)

1. 4 waarheden
2. 12 ketens
3. 6 paramita’s


WIEL [chakra]

  • dharma-chakra (waarheidswiel; 8 spaken symboliseren 8-voudig pad)
  • bhava-chakra (rad des levens; zie samsara)
  • prana-centra: de energiecentra in het lichaam (7)

YOGACARA

Lett.: “Toepassing van yoga [= eenwording]”; ook wel genoemd Vijnanavada, “De school die bewustzijn onderricht”.
Samen met de Madhyamika school van Nagarjuna, de belangrijkste school binnen Indisch Mahayana boeddhisme, gegegrondvest door Maitreyanatha (± 400) en zijn leerling Asanga (samen met diens broer, de Zen-patriarch Vasubandhu).
De Yogacara school is een belangrijke historische pijler voor de ontwikkeling van Zen.
Centrale notie van Yogacara: alle mogelijke ervaring is “enkel bewustzijn” – onze ware aard is “zodanigheid“, leegte.
Waarnemingen zijn geen objecten, maar kennisprocessen (samenhangend met het alaya-bewustzijn, voorraadbewustzijn – zie “bewustzijn“).
Daarnaast vond ook de leer van de “trikaya” (3 lichamen) definitief vorm via de Yogacara school.


ZAZEN

Japans, letterlijk: “zitten in Zen”.
Zen meditatie.


ZEKERHEDEN (4) [vaisharadya]

Kenmerkt een boeddha.

1. verlichting is onomkeerbaar
2. einde aan alle woekering (asrava; lett.: uitstroom, afscheiding; ook: kanker)
3. alle hindernissen overwonnen
4. bekendmaking van de weg die samsara achterlaat


ZELF (2)

1. subjectpudgalanairatmya (er is geen persoonlijk zelf)
2. object dharmanairatmya (verschijnselen hebben geen substantie)

of ook:

1. boeddha – leven op basis van gelofte: zuiver / gewaar zijn
2. sterveling – leven op basis van karma: onzuiver / gehecht zijn


ZINTUIGEN (6) [shadayatana]

Ook “bekoringen” genoemd. Eerste zes vormen van bewustzijn. 5e “keten“. Te transformeren tot 6 paramita.

1. oog
2. oor
3. neus
4. tong
5. lijf
6. brein


ZODANIGHEID [tathatata]

Letterlijk: “de ware aard van het zodanige”; vgl.: “Dharma-ta”.
Synoniem voor “shunyata”, leegte.
“Suchness never moves” (Conze: Wisdom p. 92).


ZUIVER LAND [Chin: Ching-t’u; Jap.: Jôdô]

Het Zuiver Land boeddhisme werd als school gesticht door Hui-yuan in 402, door middel van het Witte Lotus Genootschap (vandaar soms verwarrenderwijs de Lotus school genoemd – net als de Tiantai school).
Naar Japan gebracht door Ennin (793-864) – die ook het Tiantai onderricht bracht – en daar tot bloei gekomen door Hônen (1133-1212).
De school wordt gekenmerkt door een eenvoudig, diep vertrouwen in de boeddha Amitabha (Jap.: Amida).
Amitabha is heerser over het westelijk paradijs Sukhavati, een bewustzijnsstaat die “het Zuiver Land” wordt genoemd.

◄║►